studio van Dusseldorp
Concert Jacqueline Hamelink, 2e Kerstdag, Studio van Dusseldorp

La Grande Finale is de laatste expositie in Studio van Dusseldorp.
Na 15 jaar en 60 exposities sluiten wij af met een prachtige expositie vol topwerken.

Op tweede kerstdag is er tussen 15.00 en 16.00 een speciaal concert van Jacqueline Hamelink.
Met dit bericht nodigen wij u van harte uit om hierbij aanwezig te zijn.
We stellen het zeer op prijs als u ons per email laat weten of u komt.

Jacqueline Hamelink (1969) is celliste/performer. Op 26 mei 2016 wordt haar de Ad Vinkenprijs 2015 uitgereikt door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg.
Enkele woorden uit het juryrapport: ” In het geweld van het commerciële, het groot, groter, grootst, vertellen Jacqueline Hamelink en haar cello universele verhalen vol mystiek; Het is intiem, intens, absoluut authentiek, immerperfect, vol in de overdracht, recht in het hart, origineel en zeer persoonlijk. Onontkoombaar.” In 2011 is zij medeoprichter van stichting Sounding Bodies, waarvan ze sindsdien artistiek leider is. Met het in Tilburg gebaseerde Sounding Bodies maakt zij multidisciplinaire voorstellingen. Naast haar werk voor Sounding Bodies blijft Jacqueline een veelgevraagd
celliste/performer.




We zijn blij dat Jacqueline Hamelink op 26 december een bijzonder optreden zal verzorgen.


Vriendelijke groet
Anneke van Dusseldorp

DOWNLOAD
Het schilderij is een drachtig beeld



Beste Han, Reinoud, Koen, Hans en Ronald, geachte bezoekers,

De afgelopen weken heb ik elk van jullie opgezocht in jullie atelier, dat mini-universum waar we vrij en veilig over het werk kunnen spreken dat nog bezig is kunst te worden. Weldadig was het om me over te geven aan de schilderkunst, met die onvervalste geur van verf.
Het contrast met het jaarlijkse, bijna rituele bezoek aan de Amsterdamse Rijksakademie kon niet groter zijn. Het laatste weekend van november is het enige moment in het jaar dat de ateliers daar open zijn, de uitgelezen kans dus voor galeriehouders, verzamelaars, professionals en gewone liefhebbers om te zien waar de grote talenten mee bezig zijn. Vijftig doorgaans jonge kunstenaars uit Nederland en het verre buitenland die op kwaliteit geselecteerd zijn om onderzoek te doen en zich verder te ontwikkelen onder begeleiding van grote, gearriveerde kunstenaars. We zouden de Rijksakademie een seismograaf kunnen noemen voor de richting waarin de eigentijdse kunst zich ontwikkelt. Een ‘state of the art’.

De opening van deze wintertentoonstelling van vijf schilders is een mooie gelegenheid om daar even bij stil te staan. Immers, wat karakteriseert dan de beeldende kunst van nu?
Om te beginnen maken de jonge kunstenaars gebruik van zowat alles wat ze tegen komen. Alle materiaal kan kunst worden. Of het nu bizar gecustomisede sportschoenen zijn, bankstellen, tekeningen, textiel, foto’s, keramiek, boren, video’s, animatie, muziek, plexiglas enzovoort. Alles kan, nog steeds.
Maar ……… bijna geen schilderij meer te ontdekken.
Dan weet je al dat wat wij in de nabije toekomst als jong en spraakmakend te zien zullen krijgen op de grote podia waar de landelijke media het liefst aandacht aan schenken. Want de curatoren die het voor het zeggen hebben zijn doorgaans luie kijkers. Die houden vooral elkaar in het oog en hun eigen carrière-belang, en voegen zich al te graag naar wat ze zelf als trend benoemen. Dat betekent dat ze voor hun tentoonstellingen en projecten vooral vissen in de vijver die Rijksakademie heet, met voorspelbare exposities tot gevolg. Een ding is duidelijk: de schilderkunst lijkt daar de komende jaren geen prominente rol in te zullen spelen.
Is de schilderkunst daarmee dood verklaard, voor de zoveelste keer in de geschiedenis? Een retorische vraag. Het antwoord is er namelijk al, hier om ons heen, op deze tentoonstelling van schilders. Dit zijn echte schilders, ook als ze geen kwast gebruiken om hun beeld te maken maar een potlood, zoals in het geval van Hans de Wit. Hans de Wit schildert met grafiet.
Deze vijf, Ronald Zuurmond, Koen Vermeule, Han Klinkhamer, Reinoud van Vught en de genoemde Hans de Wit, zijn mid-career kunstenaars die hun weg gevonden hebben, die weten welk beeld ze aan de wereld willen geven, die al ruimschoots gezocht en geworsteld hebben om een idee te hebben van de volgende stap die ze kunnen zetten. Schilders die iets te zeggen hebben en die tegelijk het medium schilderen zelf aan de orde stellen. Want niks is vanzelfsprekend, en zeker het schilderij niet.

Om duidelijk te maken wat ik daarmee bedoel, neem ik jullie in gedachten weer even mee terug naar de Rijksakademie. Er was namelijk nog een opvallende trend waar te nemen.
De kunst van nu wordt gedomineerd door de steeds verdergaande conceptualisering. Ook die trend is al enkele jaren bezig. Voor het juiste begrip: ik heb het niet over conceptuele kunst als de kunsthistorische stroming die sinds Marcel Duchamp het idee of concept belangrijker acht dan de concrete uitvoering ervan. In die fundamentele opvatting gaat het uitsluitend om het concept dat het kunstwerk maakt, en niet om het materiaal, de emotie, of wart dan ook. Als ik het hier heb over conceptualisering, dan bedoel ik de conceptuele kwaliteiten die eigen zijn aan elk goed kunstwerk. Elk kunstwerk dat ertoe doet is ook een uitdrukking van intellect en spreekt zich op een of andere wijze uit over wat iets tot kunst maakt. Het stelt vragen over het medium, in dit geval de schilderkunst. Het stelt ook de omgang met het materiaal aan de orde. In het werk van de meeste jonge kunstenaars die nu resident zijn aan de Rijksakademie lijkt het over weinig anders meer te gaan dan over deze vragen. Die conceptuele kanten zijn dominant aanwezig, en ook nog eens heel expliciet. Bijna ten overvloede hing bij de entree tot elk van de ateliers een tekst waarin in kunsttaal (nogal gesloten jargon, zoals u waarschijnlijk wel weet) uit de doeken werd gedaan met welke vragen deze kunstenaar zich bezighield. Een gebruiksaanwijzing voor eigentijdse kunst. Zo wordt het begrip kunst gereduceerd tot louter conceptuele afwegingen. Het voelt aan alsof je alle ingrediënten voor een spannende taart krijgt aangeboden, maar de banketbakker vergeten heeft de taart in de oven te zetten.

Hoe verhouden deze vijf schilders zich tot die almaar voortdurende trend? Ook in hun werk zijn conceptuele kwaliteiten aanwijsbaar, kwaliteiten die hen tot echte kunstenaars maken. Zij zijn alle vijf beeldende kunstenaars die zich, in meer of mindere mate, vragen stellen bij het schilderij dat ze maken. Voor hen is een schilderij niet vanzelfsprekend. Het zijn geen schilders die genoegen nemen met alleen maar een mooie voorstelling. Dit zijn geen kunstenaars die de werkelijkheid natuurgetrouw willen kopiëren. Om de wereld die ons omringt af te beelden hebben we ook geen schilder meer nodig. Een simpele foto volstaat, als een gewoon plaatje dàt is wat we willen.
Dat is in ieder geval niet wat deze kunstenaars willen.
Elk van hen onderzoekt ook wat hij doet, hoe hij het doet en vooral waarom hij het doet. En de antwoorden? Die vinden we zichtbaar in het werk zelf. Als we de tijd en de rust nemen om te kijken. En te denken, voeg ik er aan toe. In tegenstelling tot wat de jonge Rijksakademie-kunstenaars gaan deze vijf uit van het klassieke schilderij, als een samenhangend, coherent beeld. Een kunstwerk dat ook vragen oproept en zichzelf ter discussie durft te stellen, en dat is precies wat ik de conceptuele kwaliteit noem. Alleen zien we die bij deze al lang gerijpte kunstenaars niet als een sterrenregen van expliciet geformuleerde vragen, maar in de vorm van een klassiek schilderij aan de wand.

Om een meer concreet idee te geven van wat ik bedoel met conceptuele kwaliteiten, ga ik kort in op het werk van elk van de vijf. Weet dat er heel wat meer over te zeggen valt.
Hans de Wit schept een wereld die exclusief uit zijn potlood lijkt voort te komen. Het zwart dat hij zoekt heeft iets weg van een queeste, een zoektocht naar wereld die losgetekend is van de wereld die wij maken. Het zwart uit zijn potlood is een alchemistisch zwart dat op weg is immaterieel te worden.

Reinoud van Vught bevraagt in zijn nieuwste werk de werking van het beeld. Hij stelt zich neet meer de vraag: wat kan er nog bij, maar wat kan er van af. Het is zijn schilderkunstige paradox om het beeld groter te maken door weg te laten, door te verkleinen. Dat is ook een conceptuele kwaliteit: het raadsel moet je niet willen oplossen, een raadsel moet je juist vergroten, dat is wat een goede kunstenaar doet.

Het schilderen van Han Klinkhamer is, hoe zeer hij zich ook laat voeden door de uiterwaarden van de Maas, nooit gericht op het scheppen van een concrete voorstelling maar op het maken van een beeld. Een schilderkunstig beeld als een autonomie. Een schilderij met een huid die de poreuze doorgang is tussen buiten en binnen, tussen verf en verbeelding.

Koen Vermeule stelt de positie van de kijker aan de orde. Hij wil afstand houden tot de wereld die hij ziet en schildert. Zo kan hij tegelijk deelnemer en buitenstaander zijn. Die dubbele positie realiseert hij door als het ware van schuin boven te kijken naar de wereld. Dat bijzondere point of view maakt dat de ruis uit het beeld weggehouden wordt, en dat het beeld koel en abstract blijft. Zo, in volle verwondering, wil hij de wereld geboren zien worden, in verf.

Zijn schildersleven lang vraagt Ronald Zuurmond zich af wat een schilderij nu eigenlijk is. In elk schilderij lijkt hij het schilderen opnieuw uit te vinden. Een schilderij van hem lijkt uit zichzelf geboren te worden, en soms ook letterlijk: het ene doek komt voort uit het andere. Dat is schilderen, als een constante worsteling om het beeld te vinden dat je bijna niet van tevoren kunt bedenken.

Al deze verschillende kwaliteiten die ik conceptueel noem, leveren schilderijen en tekeningen op die veel meer zijn dan wat we denken te zien. Elk van de schilderijen is een uitsnede, is een beeld in beweging dat even stil gezet wordt, heel even.
Een beeld dus dat verder gaat in ons hoofd.
De schilderijen van deze vijf zijn, om het met een metafoor te zeggen, drachtig. Ze laten immers veel zien, ze houden nog veel meer verborgen, als een belofte.
Dit werk is drachtig aan betekenis, drachtig aan verbeelding. Dit zijn dus echte schilders, want dit is wat zij maken: een schilderij als een drachtig dier.



Frits de Coninck,

ter gelegenheid van de opening van de Wintertentoonstelling L’imaginaire in galerie Studio Van Dusseldorp,
Tilburg, zondag 13 december 2015

DOWNLOAD
Een denkbeeld doet zich voor
Night & Day in Studio Van Dusseldorp

Als we iets niet met elkaar in overeenstemming kunnen brengen, zeggen we: ‘Het is een verschil van dag en nacht.’ Night & Day’ is een tentoonstelling die laat zien dat verschillen en overeenkomsten inwisselbaar zijn, dat de dingen omkeerbaar zijn. De meeste objecten hebben een voor en een achterkant en afhankelijk waarvan je bent sta je ervoor of erachter. De meeste objecten dus; een bol heeft bijvoorbeeld geen achterkant. Toch kun je voor een bol staan, zodat je de denkbeeldige achterkant ervan niet ziet, maar als je er omheen loopt zie je dat die achterkant er weliswaar is, maar zich niet als zodanig voordoet. Zo loopt het je om.

Om terug te komen op die ‘denkbeeldige’ achterkant van de bol: is het niet een wezenlijk kenmerk van een kunstwerk dat het een tastbaar denkbeeld is, of kan zijn als het enkel als idee wordt geformuleerd? Een denkbeeld hoef je niet te verzinnen. Het doet zich voor. Je kunt het voor je zien en er uitvoering aan geven. Hoeveel beperkingen je daarbij jezelf oplegt, bepaalt de mogelijkheden die je hebt. Die zijn altijd eindeloos.

In deze tentoonstelling is het palet dat de kunstenaars gebruiken vooral wit en zwart, dag en nacht, licht en donker. Om zwart en wit te verbeelden, moet je er kleur aangeven. Je moet het licht breken om wit en zwart zichtbaar tot stand te brengen. Dat verslaan van het licht en het donker is in het werk van Linda Arts waarneembaar. Ieder werk van haar is een uiteenzetting daarvan. Het zijn geen uitersten die ze tegenover elkaar plaatst, maar gelijken die elkaar vervangen. Als je het een weghaalt, blijft niet het ander over, maar lossen ze allebei op. Linda Arts streeft in haar denkbeeld een oplossing na waarin uitersten manifest zijn – extremen die bestaan bij gratie van elkaar: tegenstrijdigheden die in elkaar harmonie vinden. Tussen extremen verwacht je geen nuancering, maar het is juist de schakering tussen de gestelde limieten die de eindeloosheid van haar werk bepaalt.

Aan de nachthemel lezen we onze staat van zijn af. Tijl Orlando Frijns treft in de donkerte van de nacht in het sterrenschijnsel beelden aan die in zijn werk een configuratie van zichtbare tekens vormen. Ze doen zich zelfs leesbaar voor, als de rudimentaire typografie van horoscopen. Hij brengt zijn beelden als een constructie tot stand. Ze hebben een structuur met een inwendige conditie en uitwendige eigenschappen. De conditie van de eigenschap brengt de betekenis ervan tot stand.

Als we naar iets kijken, doen we dat vanuit een kader. Zoals de filmmaker van zijn duimen en wijsvingers een oblong bioscoopformaat maakt en daarmee als een camera naar een mogelijke scene kijkt, zo hebben we in het echte leven ook een camera waar we doorheen kijken. Onze ogen hebben min of meer troebele lenzen en er zitten vlekken op, eiwitdraadjes die door onze soeperig blik op de buitenwereld zweven. Als we al eens een helder beeld hebben, is dat omdat de glazenwasser de buitenboel heeft gedaan, maar we vergeten dan dat we de ramen ook van binnen moeten lappen. De semi-transparante werken van Luc Hoekx zijn dan ook niet gemaakt om ons de ogen te openen om een gewassen beeld te ervaren, maar om ons te laten kijken naar die vlekken in ons blikveld. We kijken er altijd langs om ze te ontkennen, maar wat als we ze in ogenschouw nemen, wat als die voortschrijdende grijze staar ons duidelijk maakt waarvoor we de ogen sluiten? Kijk eens in jezelf en geef je daar rekenschap van.

Door ons in middelen te beperken, gaan we iets fundamenteels aan met de wezenlijke bouwstenen van ons bestaan. Wie dat als kunstenaar doet, werpt de kunst terug op zichzelf. Hij werpt de kunst op haar rug, als een hond die geen verweer meer heeft, als een schaap, schildpad of tor die zich zonder hulp niet meer om kunnen draaien en zijn opgegeven. De kunstenaar geeft steeds weer de kunst op, zoals Dave Meijer dat doet met zijn Zeeuwse panelen waarin hij nastreeft dat het schilderij alleen in zichzelf waar is en gerechtvaardigd wordt in verhouding tot de dagelijkse omgeving waarin hij verblijft en zijn werk tot stand komt. Al zijn werken maken de indruk te bestaan uit imperfecties, uit het tegen elkaar aan wrikken van ongelijke delen, zoals het land, de lucht en het water ongelijksoortig zijn en met elkaar wringen. Kun je waaraan je bent verknocht objectief en fundamenteel beschouwen? Het is een zuiver verlangen dat bestaat bij eliminatie van onzuiverheden. De vraag is dan in hoeverre je weg kunt laten wat je lief is.

Carlijn Mens drukt zich als kunstenaar uit met verbrand materiaal. Ze tekent met houtskool. Overal is het stof van de brand in haar werk aanwezig, haar houtskool is de brandstof, terwijl het al is verbrand. Ze legt haar beelden op een rooster. Voor haar is het kunstenaarschap een manier waarop ze zich sociaal tot de omgeving verhoudt. Vanuit het individuele kunstenaarschap ontwikkelt ze meer en meer een gezamenlijke verstandhouding die ze deelt met haar directe naasten en kunstenaars die om haar heen staan, tegen wie ze aanduwt, omdat ze haar tegelijkertijd een weg wijzen en in de weg staan. Ze stelt voor het samen te doen: over de as van de verbrande kunstgeschiedenis te lopen en sporen uit te zetten in wat daarmee nog niet is bezoedeld. De schaduw die over haar heen valt, accentueert het licht waarin die schaduw contour krijgt.

Wie begint te tekenen ziet zich geplaatst voor wat wordt genoemd ‘het blanco dilemma’; het papier is leeg en er is nog geen begin, allen een voornemen om te beginnen, een punt te plaatsen, een lijn te trekken, een streep te zetten, een veeg te geven, een vlek te maken, een afdruk achter te laten. Als je een tekening maakt is het meteen de vraag wat je niet betekent, of laat je niets onbetekend? Is het onbetekenend, betekenisloos of vol van betekenis? Het zijn kwesties die zich voordoen in het werk van Alexandra Roozen dat onderhevig is aan de consequenties van het voornemen waarmee het is gemaakt. Eenmaal begonnen is er geen weg terug. Dat voornemen betreft een inzicht dat wordt nagestreefd, een onderkenning van wat je nog niet weet, maar waarvan je een notie hebt. Het is een notie die je definieert door die als beeld tot stand te brengen en zichtbaar te maken, ook als je er niets wijzer van wordt. Het moet worden gedaan.

Het luistert nauw in deze tentoonstelling. Hoe dag en nacht ook verschillen ze gaan in elkaar op. Noch het een, noch het ander gaat voorbij: het is op de aardbol altijd tegelijkertijd dag en nacht. Het gaat in de wereld om plaatsbepaling. Welke positie neem je in? Hoe sta je ervoor en waar sta je voor? Shawn Stipling laat die overwegingen van menselijkheid zien. De lijnvoering in zijn werk is zo precies, dat het nooit precies genoeg is. Iedere rechte lijn kent een deviatie – uiteindelijk gaan ze krommen waardoor parallellen ten opzichte van elkaar wijken. Zo wordt een schilderij een wig die tussen waarnemen en denken wordt geslagen, die de ruimte tussen dag en nacht openzet. Het is maar een kier, maar wel een die een immense ruimte biedt.

Alex de Vries.
VERSCHIJNINGSVORMEN van de WERKELIJKHEID


Dames en heren

Misschien hebben sommigen van u een enkel moment nagedacht over de titel van deze presentatie, hier bij Studio van Dusseldorp, in of aan het Wilhelminapark in Tilburg.
Eigenlijk is het een niets zeggende titel, overbodig, omdat hij slaat op alles om ons heen en alles wat we meemaken.
Als we bedenken dat alles werkelijkheid is, ik bedoel alles wat we, OP WELKE MANIER DAN OOK, kunnen waarnemen, en natuurlijk alles wat we op alle momenten van ons leven, door wat voor omstandigheden dan ook, niet kunnen waarnemen, maar wat er wel is, dan kunnen we ons een beetje voorstellen hoe onbegrijpelijk ons leven in elkaar steekt.
Als we daarbij ook nog bedenken dat alles een verschijningsvorm heeft of is, geen moment stabiel, dan raken we helemaal van slag.
U en ik, wij allemaal zijn een werkelijkheid en tegelijkertijd deel van de totale werkelijkheid, in welke verschijningsvorm dan ook.
En ondanks het feit dat onze verschijningsvorm voortdurend verandert, blijven we als specifiek persoon herkenbaar. Er zijn misschien wat uitzonderingen, met carnaval bijvoorbeeld of bij andere folkloristische bezigheden.
Vanochtend thuis waren of hadden u en ik een andere verschijningsvorm dan nu hier, met al die andere mensen en de tentoongestelde kunstwerken in deze prachtige galerie.
Daarmee is ook gezegd dat al het werk, dat hier te zien is, ook op ontelbaar andere manieren in deze zelfde ruimte gepresenteerd had kunnen worden.
Vraag me niet waarom het is geworden zoals het is. Ik kan er geen sluitend antwoord op geven.
Maar ik heb opnieuw ontdekt dat er in de chaos van verschijningsvormen en werkelijkheid een ordeningsprincipe verborgen ligt dat overtuigend sturende krachten heeft.
Er zijn talrijke momenten geweest, en de kunstenaars die in wisselende samenstellingen mee hebben ingericht kunnen dat beamen, dat het leek alsof een schilderij, een tekening, een beeld of plastiek ons dwong naar een bepaalde plaats aan de muur of in de ruimte, om aldus een symbiotisch effect te scheppen met een ander werk, een speciale plek of iets wat buiten zichtbaar is.
Dat eigenzinnige ordeningsprincipe ligt volgens mij ook ten grondslag aan ieder kunstwerk.
De kunstenaar heeft een idee, een plan, een inval, of noem het concept, gaat aan de slag en zonder redenering wordt hij/zij een bepaalde richting in gemanoeuvreerd totdat het kunstwerk (schilderij, beeld, tekening, film, boek, gedicht, muziekwerk) zegt: tot hier en niet verder. En vooral niet fantaseren!
Ik herhaal nog maar eens de woorden van Fellini, de grote Italiaanse filmer: “Als ik met een nieuwe film begin regisseer ik de eerste dagen de film, daarna regisseert de film mij”.

Dames en heren, het is geweldig dat u er bent, maar het is toch jammer dat u niet hetzelfde kunt zien als wanneer er weinig of geen andere bezoekers zijn. DUS. . . . . .

Wat ik bij deze opening van de tentoonstelling vooral wil benadrukken is de excellente rol die Anneke Wil van Dusseldorp bij de inrichting ervan hebben gespeeld.
Ik ben ervan overtuigd dat wanneer ik had voorgesteld ergens een muur uit te breken omdat dat de presentatie ten goede zou komen, zij dat onmiddellijk gedaan zouden hebben.
Niets was hun teveel. Alles wat weg moest ging weg, alles wat verzet moest worden werd verzet. De vleugel, meubilair, plantenbakken op het balkon etc., etc. Naar hartenlust mochten overal spijkers en pluggen in de muur geramd worden, Waarbij Wil vaak het voortouw nam.
We werden vertroeteld met koffie, thee, lunch en fris. En dan heb ik het nog niet gehad over professionele en warme communicatie met de kunstenaars en mijzelf, het hele publiciteitspatroon en ga zo maar door! Professionals!
Ik noem Wil en Anneke uit overtuiging professionele liefhebbers en volgens mij is dat wat anders dan liefhebbende professionals. Maar dat sluit ik ook niet uit.
Ik dank hen voor het feit dat ze me uitnodigden als curator op te treden voor deze tentoonstelling.

Graag wil ik eindigen met het nadrukkelijk noemen van de kunstenaars: Fred van Eldijk, Frans Franssen, André Geertse, Dorothé Jehoel, Bas Kwakman en Fred Schley.
De vijf mannen zijn van Tilburg, de vrouw van Den Bosch.
Waarom heb ik hen geselecteerd? Gewoon, omdat ik hun werk goed vind.
Wat me wel voor ogen stond was een in het oog springende diversiteit.
Ik denk dat die wel zichtbaar is.

U, als kijker moet de rest doen, eventueel te combineren met kopen.



Dank u


Chris Manders
Tilburg, 13 september 2015

DOWNLOAD
recensie in het BD met tekst van Henri van der Steen
Weerbarstige verf. Gewroet, maar nergens alsof het modder is. De klodders verf in heldere kleuren lijken soms rechtstreeks vanuit de tube op het doek gezet in lijnen tegen andere kleuren. Op sommige plekken lijkt het werk eerder op een reliëf wat je van meerdere zijdes moet bekijken dan een gewoon schilderij. Maar zijn het eigenlijk wel gewone schilderijen?

Ondanks de vloekende kleuren en de grote diversiteit aan toetsen is het werk van Ronald Zuurmond (1964) op een gekke manier ook ingetogen. De voorstellingen zijn redelijk sober en de composities gewichtig. Enerzijds lijkt het werk te schreeuwen en anderzijds is het heel verstild. Een paradox die ook het oog steeds bezig houdt. Van dichtbij zie je hoe de kleuren en de geboetseerde verf zich tot elkaar verhouden, van een afstandje lijkt het werk eerder pointillistisch te dansen. Een kwaliteit die redelijk opmerkelijk is.

Die visuele paradox heeft ook zo zijn nadelen, het werk moet echt tot je groeien. De eerste indruk is zo vertekend door de veelheid aan informatie dat je ook alleen al daarom even moet rondkijken. Niet zo zeer om veel te zien maar het kan waardevol zijn eens rustig een half uur naar een werk te kijken vanuit verschillende hoeken. Wie eenmaal bekend is met het werk van Zuurmond en zijn manier van schilderen zal daar minder moeite mee hebben en sneller het beeld als zodanig begrijpen.

Het is Zuurmond duidelijk niet te doen om simpelweg een mooi beeld of een helder beeld neer te zetten. Het werk is eerder dat van een poëtische schilder, alleen voegt Zuurmond daar nog een herleidbare voorstelling aan toe. Het gaat over hoe al die elementen in al hun helderheid zich in de ruimte (zowel de platte op het doek als de fysieke ruimte) zich tot elkaar verhouden en met elkaar een verhaal vertellen. Het zijn eigenlijk heel veel kleine schilderijtjes bij elkaar die van een afstandje samen ook nog eens een beeld vormen. Geen eenvoudige opgave om goed te schilderen voor de schilder, maar ook voor de toeschouwer redelijk complex.

Dat maakt dat het bekijken van het werk van Zuurmond tijd vergt, maar ook dat dat het meer dan waard is.
Wat is kunst?

Bij de opening van HIJ-­‐‑ZIJ-­‐‑WIJ, een tentoonstelling van Caren van Herwaarden
& Gijs Assmann in Studio van Dusseldorp te Tilburg, op zondag 9 februari 2014


Dames en heren,


Om te beginnen moet ik u meedelen dat ik ongeveer twintig minuten zal spreken. Ik geef toe, dat is niet gering in een tijd waarin steeds meer toespraken beginnen met: ik hou het kort, en steeds meer eindredacteuren op vrijwel alles wat je inlevert reageren met de slagzin: prachtver haal, maar kan het ook in één A4-­tje? Nog niet zo lang geleden maakte ik mee dat ik voor een volle zaal een gloedvol betoog aan het opbouwen was toen iemand uit het publiek in een leuke combinatie van Engels en Frans uitriep: To the clou! Toch waag ik het er weer op vanmiddag. De organisatoren van deze bijeenkomst hebben alvast hun best gedaan door mij bij voorbaat op te laden met zo veel mogelijk gezag, en in de uitnodiging niet alleen te vermelden dat ik beeldend kunstenaar en schrijver ben, maar ook nog doctorandus. Dat waardeer ik zeer. Maar de eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik geen doctorandus in de kunst ben, dat ik de Gerrit Rietveld Academie niet heb afgemaakt en dat ik voor schrijver al helemaal niet ben opgeleid. Wel ben ik klinisch psycholoog. Weliswaar had ik als jongeman al volop belangstelling voor schilderijen en boeken, maar ik wilde toch op de eerste plaats het wezen van de mens doorgronden. En waarom zou je er dan niet meteen recht op af gaan, in plaats van die lange omweg te kiezen van beeldende kunst en literatuur? Een grandioos misverstand, zo bleek al gauw, want hoe meer psychologische theorieën ik tot mij nam, hoe hardnekkiger het wezen van de mens zich voor mij verborgen hield. Het heeft nog zeker tien jaar geduurd voor het definitief tot mij doordrong dat toch de omweg de hoofdweg was, en ik mij alsnog voorgoed op kunst maken en schrijven stortte. Dat wil niet zeggen dat wat mij in mijn eerste leven niet lukte met de mens, mij in mijn tweede leven wel gelukt is met de kunst. Stelt u mij de vraag der vragen, Wat is kunst? dan moet ik nog steeds antwoorden: Ik weet het niet. Toch loop ik niet verloren rond. Ik vermoed zelfs dat ik, juist omdat ik niet weet wat kunst is, dichter bij de kunst ben dan wanneer ik het wel zou weten. Daarom denk ik dat Caren van Herwaarden en Gijs Assmann het ook niet weten. Omdat ze wel uitkijken. Omdat wij kunstenaars, als we precies zouden weten wat kunst was, ons bij ons werk onwillekeurig door die wetenschap zouden laten leiden. En dat zou de beste garantie zijn dat we misschien wel iets moois zouden maken, maar niet een groot kunstwerk. Want zo is
het nu eenmaal bij het maken van kunst, je kunt het er niet om doen. Je moet eerst iets maken, en pas achteraf zie je dan of het kunst is, of het je gelukt is, of je geluk hebt gehad. Natuurlijk, iedere kunstenaar hanteert maatstaven, elke handeling is een beslissing die wordt gestuurd door een vorm van weten. Maar het is wel een impliciet weten, dat ook impliciet moet blijven. Als wij kunstenaars iets weten, dan is dat het. Heel anders ligt het echter voor ons schrijvers over kunst, wij schrijvers kunnen ons bij dat impliciete niet neerleggen. Want wij zijn er nu juist om het impliciete expliciet te maken, om onder de sluier te kijken en het wonder bloot te leggen. Daarom is elke tekst en iedere toespraak over kunst weer een nieuwe poging om de grote vraag alsnog klein te krijgen. Daarom kan een hedendaagse uitgever met een gerust hart een 19de-eeuws boek heruitbrengen met de titel Wat is kunst? Er blijft altijd vraag naar die vraag, en onder het motto 'ʹje weet nooit'ʹ heb ik het boek dan ook meteen gekocht. De auteur, de grote Russische schrijver Lev Tolstoi, heeft mij een paar vrolijke avonden bezorgd. Alleen al door in de hoogste kamer van het kunstgebouw eens even lekker als een jonge olifant op werken als Hamlet van Shakespeare, de Negende Symfonie van Beethoven en de Faust van Goethe te gaan staan stampen. Allemaal namaakkunst volgens Tolstoi. Net als de Ring des Nibelungen van Wagner, die geen kunst is maar hypnotische amusementsmuziek, die zo lang duurt dat je vanzelf in een abnormale toestand terecht komt. Nee, dan liever een koor van boerenvrouwen die zichzelf begeleiden door op hun zeisen te slaan, daarvan krijgt Tolstoi op slag een goed humeur. Het is wel duidelijk dat onze Lev het moeilijk heeft met elitekunst, en precies dat maakt het boek voor ons zo relevant en actueel. Ook bij ons immers wordt de kunst intussen afgeschilderd als het speeltje van een besloten clubje potverteerders, en het lijkt er voorlopig niet erg op dat het kunstenaarsgilde die aantijgingen op een intelligente en afdoende wijze weet te pareren. Wat zou het nu goed uitkomen als we op de vraag -Wat is kunst?- het antwoord even wel wisten. Dus gauw terug naar Tolstoi, misschien heeft hij een antwoord dat ons tegenover de barbaren weer wat ruggensteun biedt. Welnu, Tolstoi wijst twee soorten emoties aan die volgens hem -de bron zijn van inhoudelijk goede eigentijdse kunst-. Emoties die ontspruiten aan het besef dat wij allen kinderen Gods en elkaars broeders zijn, en emoties die -alledaags en voor iedereen toegankelijk zijn- Zozo, is dan je eerste reactie, hij kon het zeggen destijds, maar wij zouden dat nu toch anders formuleren. Want hoe wij ons als 21ste-­eeuwers ook voelen, niet op de eerste plaats kinderen Gods. En als het gaat over onze alledaagse en voor iedereen toegankelijke gevoelens, hebben we het dan nog over kunst of meer over commercie of populisme? Misschien wel dat laatste

ja. Toch bleef ik nog heel lang doordenken over Tolstoiʹs woorden. Op een goed moment bevond ik mij zelfs in een scène die zich een halve eeuw geleden afspeelde tussen mijn vader en mij. Ik was een schooljongen en piekerde veel in die tijd, en op een dag vroeg ik met een mengsel van somberheid en irritatie aan mijn vader: ʹWat is dat toch met die God? Wat is God eigenlijk Ja jongen, reageerde hij, daar vraag je me wat.En nadat hij even stil voor zich uit had gekeken zei hij: God is alles wat je niet begrijpt. Een geweldig antwoord vond ik, ik fleurde er helemaal van op. En dat is zo gebleven, want die definitie van God is in mijn leven nooit meer door iemand verbeterd. Als ik nu, met dit in het achterhoofd, de twee bronnen die Tolstoi onder de kunst ziet liggen even naar mijn hand mag zetten, kom ik op het volgende uit. Kunst is de vereniging van het goddelijke met het algemeen toegankelijke, oftewel van dat wat we niet begrijpen met dat wat iedereen begrijpt. Mooi nietwaar, ik geloof dat er nu toch echt schot komt in de zaak. Kunst is bwa‑pl, daar komt het in één woord op neer. Bwa‑pl, het gedicht van de kersverse PC Hooftprijs-­winnaar Willem Jan Otten. Hij beschrijft in dat gedicht hoe hij met zijn kleine zoontje voorop door een druipend bos fietst, en dan bij het Randmeer aankomt, ik lees de laatste regels even voor. 'ʹIk zei: dit is nu water. / Wa-­ter. / Wa-ter. / Wa‑ter zei ik nog een keer. / En jij zei: bwa‑pl / Je zei het nog een keer. / Het was zeker, zoontje van mij, / dat wij hetzelfde niet begrepen.'ʹ Kijk, dit is nou kunst. Het is kunst omdat de vader plotseling begrijpt dat hij ook niet begrijpt wat water nou eigenlijk precies is als het ook bwa‑pl kan zijn. Dit is kunst omdat tegelijkertijd de vader en de zoon elkaar heel goed begrijpen, omdat ze begrijpen dat wat ze niet begrijpen hetzelfde is, dat ze het over hetzelfde hebben. Over water. Ah ja zegt de zoon, ik zie het, bwa‑pl. Het gedicht roept nu ook weer een autobiografisch verhaal van Willem Jan Otten in herinnering over toen hijzelf nog een jongen was, Losse olifanten is de titel. Hij woonde aan de rand van Amsterdam en had voor het eerst, ondanks het verbod van zijn moeder, een dijk beklommen die langs de woonwijk liep. Hij komt op de top en ziet tussen de lage bosjes olifanten staan, vier of vijf, losse olifanten. Meteen rent hij naar huis en vertelt het aan de huishoudster, zij gelooft hem niet. 'ʹs Avonds in bed vertelt hij het aan zijn broertje, die gelooft hem ook niet. En de volgende dag geloven zijn klasgenoten hem al evenmin. Alleen de juffrouw, die gelooft hem. Maar terwijl ze hem gelooft ontneemt ze hem tegelijkertijd de sensatie die hij heeft gevoeld en waar het hem vooral om ging. Zij legt uit dat er een circus in de stad gekomen is en dat ze binnenkort met de hele klas de olifanten zullen gaan zien. 'ʹZe geloofde me,'ʹ schrijft Otten dan, 'ʹop de wijze die dus eigenlijk weten is. Ze maakte de olifanten echt.

Ik herinner me hoe er iets uit mij wegsijpelde toen ze mijn wonderfanten herleidde tot circusfanten.'ʹ Prachtig gezegd. En trouwens, deze mooie woorden lenen zich ook heel goed om er de crisis in de hedendaagse kunst mee te kenschetsen. Want het zijn niet de circusfanten en hun kunstjes die iets te vrezen hebben, het zijn de wonderfanten die tussen de bosjes scharrelen, die moeten op hun tellen passen. Voor ze het in de gaten hebben zijn ze uitgekleed en bij elkaar gedreven, kijk maar naar het schilderij Straks wij van Caren van Herwaarden. Ontegenzeglijk een somber werk, een iconisch beeld zoals dat steeds weer opduikt in de geschiedenis. Maar er is ook een opening, en die zit 'ʹm in het licht. En dan bedoel ik niet eens zozeer het grote licht als wel het kleine, al die tintelende streepjes tussen de lichamen in, de stippellijntjes die zijn ontstaan doordat het zwart daar nu juist niet mocht komen. Langs deze wonderlijke LED-­lichtlijntjes lopen de contacten, de fluisteringen, de heimelijke plannetjes die de menigte smeedt. Het is dat hele spaarzame maar alles bepalende licht waardoor wij deze mensen nader kunnen komen, op ze toe kunnen stappen en vragen: wat is hier aan de hand? Want het zou best nog weleens iets heel anders kunnen zijn dan we denken. Wat zou er bijvoorbeeld gebeuren wanneer ze de wondervogel van Gijs Assmann in de gaten kregen die ernaast staat in zijn onderjurk? Zodra ook maar één iemand op het schilderij zich zou omdraaien zou er een bevrijdende lach door de massa gaan. En een golf van mededogen misschien. Want dat roept de vogel ook op, gekooid als hij is door zijn kanten kleed, zijn vleugels kan hij niet meer uitslaan. Wat zit er onder die sluier trouwens, nog iets anders dat hem aan de grond houdt? Zie hem eens dromen van zijn hoge vlucht, met die enorme vederbos op zijn kop zou dat nog best eens kunnen lukken. Tenminste, zo lang hij niet op zijn beurt omkijkt natuurlijk, want dan ziet hij in dat kastje aan de muur die vallende figuur en beseft hij dat er een overmoedige Icarus schuilt in ons allemaal. Maar nu ben ik geloof ik bezig een verhaal te maken van deze tentoonstelling, en dat moet ik nou juist niet doen. Want hoe zorgvuldig deze werken door de kunstenaars ook zijn gegroepeerd, het is zeker niet gebeurd langs de lijn van mijn verhaal. En het verhaal dat ze wel hebben gevolgd is zonder twijfel, daar durf ik wel donder op te zeggen, impliciet gebleven. Zo hebben ze bereikt dat ieder van u die door de tentoonstelling loopt er een eigen verhaal van kan maken. Waarmee u de getoonde werken al net zo goed zult begrijpen als iedereen, terwijl u er ondertussen natuurlijk ook nog steeds niets van zult begrijpen. Zo is het, en er is niks aan te doen, want het is en blijft kunst.


Ik dank u voor uw aandacht. © Cornel Bierens

DOWNLOAD


Het boek 'La France profonde' van Wil van Dusseldorp begeleidt de tentoonstelling met dezelfde titel die van 9 maart t/m 12 mei in de projectzaal van De Pont in Tilburg te zien is. De expositie is gewijd aan foto's die genomen zijn vanaf het begin van de jaren zeventig in Saillac, een klein plattelandsdorpje in de Lot, een departement in het zuidwesten van Frankrijk.
De serie vormt een tweeluik. De zwartwit portretten brengen de weinige dorpsbewoners van Saillac in beeld en dateren uit de jaren zevetig.
De kleurenfoto's van erven en boerenschuren zijn in de jaren negentig ontstaan. Wat begon als een aantal incidentele foto's, groeide in een periode van twintig jaar uit tot een samenhangende reeks.

Het boek is te verkrijgen bij De Pontmuseum voor hedendaagse kunst in Tilburg, bij Studio van Dusseldorp, Boekhandel Livius Tilburg en boekhandel Selexyz Tilburg.


.
























Afgelopen week is op 91 jarige leeftijd de Belgische kunstenaar Roger Raveel overleden. Raveel wordt beschouwd als een van de belangrijkste naoorlogse kunstenaars van België.

Bekijk de foto's bij de kunstenaars in stock.

Roger Raveel werd in 1921 geboren in Machelen-aan-de-Leie, een dorp in de buurt van Gent. Daar woonde en werkte hij gedurende zijn leven en daar is het Roger Raveel museum gevestigd. Hij studeerde aan de Stedelijke Academie van Deinze en aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Gent.

Raveel schilderde, maakte objecten van keramiek en was graficus. Zijn stijl wordt in verband gebracht met postexpressionisme en popart. Hij combineert abstract met een figuratieve stijl. Raveel schilderde vaak zijn directe omgeving: de mand, de vrouw, de planten, de fietskar. In veel van zijn schilderijen komen witte vierkanten voor, waarmee Raveel leegte of afwezigheid wilde weergeven. Raveel kreeg voor zijn werk verschillende onderscheidingen, waaronder in 1983 de internationale Joost van den Vondelprijs.
Graag willen wij u op de hoogte brengen van een komende expositie van Wil van Dusseldorp in de projectzaal van DE PONT MUSEUM .
Op de website van het museum http://www.depont.nl vindt u alle gegevens.
De opening vindt plaats op zaterdagmiddag 9 maart. Het is goed deze datum vast in uw agenda te noteren.
Later volgt de officiele uitnodiging .
Vriendelijke groet
Anneke van Dusseldorp

DOWNLOAD
recensie Brabants Dagblad 14-12-2012

DOWNLOAD
Vandaag in Trouw een uitgebreid artikel over de APOKAQLYPS volgens Marc Mulders


Op Oudjaar presenteert beeldend kunstenaar MarcMulders zijn interpretatie van het bijbelboek Openbaring. “Iedereen heeft het over Apokalyps, dus ik dacht: dan diep ik die ouwe tekst op en illustreer haar. ”Mulders vertelt het ‘hele verhaal’, van verterend vuur tot sereen licht. “Kijk maar.”

De mensen hielden niet op de demonen te aanbidden, en de afgoden van goud en zilver. Ze bekeerden zich niet van hun moorden en toverkunsten, van hun ontucht en dieverij.

Alweer een glossy. Nu eens niet om een historisch personage te pimpen of een bekende Nederlander te fêteren, vol leuke weetjes en vlotte teksten, maar een tijdschrift met de volledige tekst van het bijbelboek Openbaring van Johannes erin. 'Apokalyps' gaat hij heten. De tekst is afgedrukt op nieuw werk van Mare Mulders, de Tilburgse schilder, glazenier en fotograaf, dat hij speciaal voor deze uitgave maakte. Volgende week verschijnt het in een oplage van 10.000 stuks.

Een bijzondere glossy, van kaft tot kaft gevuld met soms onheilspellend dichtbij gefotografeerde flora en fauna: een wegterende paddestoel, de fijnmazige nerven van een herfstblad, een diepzwarte naaktslak. Maar ook: bloemen, gescheurde irisblaadjes, een voluptueuze papegaaitulp, soms in combinatie met collages van oude iconen, krantenknipsels, reclamefoto's. En hieroverheen - nu eens groot, dan weer klein - afgedrukt de tekst van Openbaring van Johannes.

De glossy is een 'pilot', zegt Mulders, een voorproefje dat hij met grafisch ontwerper Mare Koppe maakte. Eerder illustreerde hij met collega's van de Tilburgse School, een kunstenaarscollectief, Erasmus' 'Lof der Zotheid'. "Maar voordat we aan de Bijbel konden beginnen, viel de club uiteen. Als een schoolbandje dat ophoudt te bestaan. Ik dacht toen: laat ik het maar doen, te beginnen met Apokalyps'." En 'Apokalyps' klinkt vertrouwd in het werk van Mulders (1958); vijfjaar geleden voltooide hij een glas-in-loodraam in het Utrechtse Catha-rijneconvent onder de titel Apocalypse'.

"
DOWNLOAD
“ The sun to rule the day and the moon to rule the night and the stars to give light to the dark.”
Funki Porcini (vrij naar Genesis)

De zon om te heersen over de dag
en de maan om te heersen over de nacht
en de sterren om licht te geven aan het duister...

Een lekker ingewikkelde tekst, noemde Linda het. En veel te lang voor een titel, voegde ze er grijnzend aan toe.
In het gefilterde licht op haar atelier, dronk ik een paar weken geleden koffie met Linda, tussen de schilderijen met lijnen in zwart, wit en grijstonen. Pas nadat we op de zolder naar haar grafiek hadden gekeken - Het drukken dwingt haar om een beeld helder te krijgen, terug te brengen tot de essentie - zag ik de kleur, het voorzichtige rood, het heldere groen, het blauw. En ik realiseerde me dat haar werk niet eenvoudigweg te definiëren is met termen als vorm of kleur, maar dat het vooral en in eerste instantie over licht gaat. Ik realiseerde me dat ik tot nu toe geen verf had gezien, maar reflectie, weerkaatsing, het gloren van de dag, het vallen van het duister. De kleuren in haar schilderijen doemen op als de kleuren in een regenboog, bij de breking van het licht.
En dat in verf op doek...

Ze begon ooit met het tekenen van Afrikaanse beelden in donker zwart houtskool. Tegenover die primitieve vormen zette ze de geometrie, tegenover het duister stelde ze licht. Uiteindelijk werden het schilderijen met cirkels en lijnen. De lijnen bleven. Een docent vroeg zich af of het gebied waarin zij zich bewoog niet te klein was voor een kunstenaar. Enkel zwart, wit en lijnen op een doek. Een terechte vraag voor iemand die vooral de verf ziet. Maar haar werken zijn zoveel meer. In relatie tot de beschouwer ontstaat tussen de lijnen licht en ruimte. Dan blijkt de oneindige diepte van haar onderzoek. Haar zoektocht naar dat waar we geen vinger achter kunnen krijgen. Het ongrijpbare krijgt vorm en materie. De kijker, aangetrokken door de huid van de doeken, blijft achter in een soort van ping-pongspel tussen de materie van het schilderij en het atmosferische licht, precies in het midden van dat dialectische spel gloort er iets van begrip over het bestaan.
…And the stars to give light to the dark

Ik zag Linda die in de stilte en beslotenheid van haar atelier het licht, basis van alle schilderkunst onderzoekt.
Koen sprak ik een paar uur later op een terras in een aangenaam warme herfstzon. De locaties van de gesprekken lijken typerend voor de verschillen tussen deze kunstenaars.
Koen begon zijn carrière als kunstenaar even concreet en figuratief als die van Linda. Niet met Afrikaanse beeldjes, maar als reclame- en striptekenaar. En nog steeds gaat hij de strijd aan met die vakkundigheid, zijn handschrift, met de beheersing van het schrift. Hij zoekt het fysieker. Hij wil niet enkel vanuit de pols werken, niet van achter een bureau. Liever werkt hij als een plantsoenmedewerker of bouwvakker, fysiek en buiten. Midden in het leven, op straat.

Hij zoekt de afstand tot zijn werk, om nog te kunnen weten wat goed is, om zichzelf te betrappen op het kunstje, dat steeds op de loer ligt. Hij mijdt het kunstje en omarmt de fout, de beren op de weg.
Zoals het spieraam, bij een slecht opgespannen doek, waartegen de verf zich ophoopt. Spieraam wordt plank, wordt balk, wordt silicone. Een technische fout wordt procedé. Tekeningen worden tafelkleed, worden kleurplaten voor kinderen om uiteindelijk weer schilderijen te worden.
Koen zoekt naar de eenvoud, naar een beeld waarvan het maakproces zo helder zichtbaar is, dat iedereen het kan maken. Hij houdt van beelden die je samen maakt, die je zelf kan maken. Zijn middelen vindt hij op straat: In de getraliede ramen op Curaçao herkent hij de geometrie van Mondriaan, in het spel van licht en schaduw van golven op een zeebodem ziet hij
hij eenzelfde ritmiek als in het werk van Schoonhoven. Maar hij praat liever over de tralies dan over rasters of geometrisch grid, liever over tropische vegetatie dan over dynamisch kleurgebruik.

Als de zon de dag beheerst, stelt Koen daar de maan. Als hij een techniek teveel beheerst, zoekt hij een probleem, gaat hij te rade bij kinderen van vrienden, bij een copyshop-medewerker, veegt hij een bezem door zijn werk of smeert een doek over een muur. De-scillen, noemt hij dat.
Hij werkt het best met frictie, met weerstand. Van daaruit ontstaan series schilderijen en tekeningen: een serie met bezems, met vouwen, series met schuiven of copyshopprints. En in die fysiek tot stand gekomen series ontstaan vormen die de onontkoombare schoonheid en directheid van de natuur hebben, als tropische planten of het spel van licht en golven op koraal.

Linda zoekt naar de essentie van het leven in het vage gebied tussen licht en donker, zonder dat we dat schemer kunnen noemen. Probeert iets ongrijpbaars als licht te vangen in verf op doek. Koen stelt zichzelf een vergelijkbare onmogelijke taak: Hij ontdoet zich in zijn werk van techniek en vaardigheid om tussen de knulligheid en het toeval dat enkele moment te vinden waarin alles helder lijkt te worden en alles op zijn plaats valt.
In een tijd dat kunst nogal eens ter discussie staat en mensen zich afvragen wat men nog toe te voegen kan hebben aan die eeuwenoude traditie van het schilderen, stellen Linda Arts en Koen Delaere zichzelf heldere en afgebakende kaders om vervolgens de mazen van die zelf opgelegde wetten te onderzoeken en te bevragen. Ze werken in de marges van het vak, Linda met de aandacht van een boeddhistische monnik, Koen met de heftigheid van een Afrikaanse sjamaan . En vinden uiteindelijk - juist in die beperkingen van de schilderkunst - vrijheid, zoals onkruid het best gedijt tussen de tegels.

And the stars to give light to the dark…


Rebecca Nelemans
Cathalijn Wouters.

In Studio van Dusseldorp, Wilhelminapark 110 in Tilburg, is tot en met 15 oktober ( open do t/m zo van 13.00 – 17.00 uur ) een bijzondere tentoonstelling te zien van het werk van de oorspronkelijk Tilburgse kunstenares Cathalijn Wouters. Daarnaast zijn ook sculpturen van Riki Mijling te bewonderen. In dit verslag zal ik mij beperken tot het werk van Wouters.

Ik ontmoette Wouters zo’n twee jaar geleden in deze zelfde galerie en toen wij over kunst begonnen te praten ontspon zich wonderlijk snel een levendig gesprek. Dat maakte dat ik zeer benieuwd was naar de door haar aangekondigde expositie van haar eigen werk, waarvan ik al kennis had genomen middels een door haar toegezonden kunstboek.
Zij exposeert sinds 1987 in een groot aantal galerieën in Nederland, maar heeft inmiddels ook exposities in New York en Parijs gehad.

Haar werk is bijzonder origineel zowel qua thematiek als ook wat betreft een zich nog steeds uitbreidende variatie aan werkwijzen en materialen. Inmiddels zijn ook een tweetal publicaties van haar werk verschenen met als titel “ Schilderijen, tekeningen, voorbij de werkelijkheid” (2008) en “Independent” (2008 – 2010).




DOWNLOAD

DOWNLOAD

DOWNLOAD
Op zaterdag 21 mei 2011 heeft Hendrik Driessen de tentoonstelling Lux onder grote belangstelling opengesproken.
DOWNLOAD
Van 28 april t/m 14 mei is de galerie gesloten i.v.m. de voorjaarsvakantie.
Volg studio van dusseldorp op facebook
George Meertens (Stein (L), 1957) is sinds het eind van de jaren tachtig als kunstenaar werkzaam. In de afgelopen jaren heeft zijn schilderkunst een nieuwe wending genomen die hij zelf omschrijft als een tocht door onbekende gebieden. De vragen die hij zich stelt, geven richting aan die zoektocht. Hoe kun je het niet-zichtbare vatten in een beeld en hoe benoem je de beelden die zo ontstaan en zich vervolgens een plek moeten veroveren in de wereld?

‘Luister mijn zoon (...) en neig het oor van uw hart’ luidt de aanhef tot de Regel voor Monniken van Benedictus van Nursia (480-547). De woorden zijn Meertens zeer dierbaar. In zijn manier van schilderen wil hij die oproep tot luisteren in praktijk brengen door elk vooropgezet beeld te laten varen en te reageren op wat zich tijdens het schilderproces voordoet. Deze werkwijze vat hij samen met de term Sublacus. Het begrip is samengesteld uit de Latijnse woorden sub (onder) en lacus (meer) en is een verwijzing naar de plek waar Benedictus zich terugtrok tijdens zijn kluizenaarschap. Op zoek naar het diepste punt koos de kloostervader een grot, onder bij het meer, als oord voor bezinning en introspectie. In Meertens’ visie is ook het atelier op te vatten als de Sublacus, als de plek waar een kunstenaar alle zekerheden opzij probeert te zetten en doet wat het schilderij in wording van hem verlangt; schilderkunst als een vorm van aandacht, betrokkenheid en overgave.

Meertens’ schilderijen zijn laag over laag opgebouwd. Het zijn abstracte, lyrische velden van kleur, die nu en dan een landschappelijke connotatie hebben. Soms zijn de doeken duister en bewogen, soms vredig en licht, vaak verstild en introvert. Pas als je ze langdurig bekijkt, geven ze zich bloot. Dan zie je de sporen van de instrumenten waarmee de verf is aangebracht, maar ook die van het schuren en wegvegen. Er zijn de bewust uitgevoerde bewerkingen, maar ook de onvoorziene effecten. Van dichtbij valt de tinteling op van de kleurvlekjes en is te zien hoe de kleuren zich met elkaar mengen of hun eigenheid juist behouden. Hier en daar vallen de krassen op van een verfkrabber, die als ‘littekens’ de kwetsbaarheid zichtbaar maken van de huid van het schilderij. En altijd is er die transparante gelaagdheid, waarin de kleuren zich laag over laag met elkaar verstaan en zich voegen tot een onderliggende structuur.

In tegenstelling tot de doorwrochtheid van de schilderijen hebben de in serie gemaakte tekeningen een bijna ‘terloopse’ kwaliteit, als het neuriën van melodieën die vanzelf opkomen. De patronen zijn uiterst eenvoudig en volgen de impuls van het moment. Het schilderen is hier teruggebracht tot een simpele handeling. Deze eenvoud en directheid, zo kenmerkend voor de werken op papier, hebben ook op de schilderijen hun uitwerking niet gemist. In de meest recente is een ontwikkeling waar te nemen naar een grotere helderheid en trefzekerheid, waarbij het aantal handelingen tot een minimum is teruggebracht.

In zijn zoektocht naar beelden die kunnen verhalen van een innerlijk ervaren, is Meertens steeds dichter bij het schilderen zelf gekomen. De verwijzingen naar de zichtbare werkelijkheid zijn geheel verdwenen. In plaats daarvan vertellen de schilderijen hun eigen ontstaansgeschiedenis en openbaren zij hun wezen in de kleuren en handelingen waaruit zij zijn voortgekomen. De weg naar het beeld, is zelf tot beeld geworden.



Tegelijkertijd met de tentoonstelling verschijnt een boek met de titel Sublacus. Er is tevens werk van George Meertens te zien bij Studio van Dusseldorp, Wilheminapark 110, Tilburg.

Anneke van Wolfswinkel

kunst & literatuur
maandag 22 november 2010

Winterreise in Tilburg


Gistermiddag werd in Studio Van Dusseldorp in Tilburg de expositie Winterreise geopend. Marc Mulders heeft, zoals hij al een paar keer eerder bij Van Dusseldorp deed, werk van een aantal kunstenaars bij elkaar gebracht. Van hemzelf zijn foto's, schilderijen en collages te zien, en een aantal glazen objecten zijn in samenwerking met Adje Verhoeven tot installaties verwerkt. De robuuste, stoere vormen van Verhoeven gaan een spannende verbinding aan met het fragiele glas van Mulders.
Hans den Hartog Jager sprak een mooi openingswoord, waarin hij een eigen winterse jeugdherinnering met ons deelde: toen hij een jaar of acht was sneeuwde het op een dag zo hard, dat het erf van de boerderij waar hij woonde onder een prachtige witte deken bedekt werd. Hij popelde om deze witte wonderwereld in te stappen, maar toen hij met zijn grote laarzen op de drempel stond besefte hij dat hij, zodra hij naar buiten zou lopen, de schoonheid kapot zou maken.

Hoe verschillend de werken ook zijn, uit de tentoonstelling als geheel spreekt wel iets van winter, van ijle lucht en kou, of het nou het vilt van Claudy Jongstra is of de mistige, verstilde landschapsfoto's van Harm Jan Boven, of de duizelingwekkende kluwen van versliertjes en -spatten van Reinoud van Vught.

Wat me nu, een dag later, nog het scherpst voor ogen staat, zijn de schilderijen van Anke Roder en de aquarellen van Caren van Herwaarden. Anke Roder roept met minimale middelen een landschap op; door alleen een horizon te schilderen ontstaat een grote diepte. Dat wordt versterkt door haar materiaalgebruik; in de 'lucht' gebruikt ze bijenwas met pigment (dit wordt encaustiek genoemd), in het 'land' (of 'water') olieverf. Als ondergrond gebruikt Roder soms aangespoeld wrakhout, en de werken zijn niet ingelijst; aan de zijkant zie je hoe de dikke lagen was en verf van het paneel druipen. Alsof onder die serene landschappen nog een hoop leven en onrust schuilgaan.

De enorme aquarel Zesde dag 2010 (120 x 250 cm) van Caren van Herwaarden is door het ritme van al die lijven een feest om naar te kijken, en het laat ruimte voor uiteenlopende interpretaties, van Nieuwjaarsduik tot een massale religieuze vervoering. De titel verwijst naar de dag waarop volgens het bijbelse scheppingsverhaal de mens geschapen werd. Zien we hier de mens zoals hij ooit bedoeld was? En waar rennen - of zweven - ze zo enthousiast naar toe? Ze gaan weg van de kijker, zoveel is duidelijk. Ongrijpbaar. We worden misschien uitgenodigd er achteraan te rennen, op weg naar het onbekende.

De tentoonstelling Winterreise is nog te zien t/m 9 januari 2011.
Openingsspeech uitgesproken door Dr. Charles de Mooij, dir Noordbrabantsmuseum 's Hertogenbosch, bij de opening van de tentoonstelling van Han Klinkhamer en Johan Parmentier.



Toen ik op de informatieve website van Han Klinkhamer schilderijen zag van kale, winterse akkers met sneeuwresten en een hoge horizon, herinnerde ik mij een uitspraak van Vincent van Gogh, waar ik zo meteen op in wil gaan. Dat ik aan Van Gogh dacht, komt misschien omdat wij druk bezig zijn met de voorbereiding van het nieuwe NbM, zoals dat na de verbouwing in 2012 moet gaan functioneren. Zoals u weet, heeft het NbM een speciale Van Gogh-afdeling met acht schilderijen uit Van Goghs Brabantse periode. Deze presentatie wordt na de verbouwing nog prominenter, niet alleen als één van de speerpunten van het museum, maar ook in het kader van het SSVGB, een samenwerking tussen de Van Goghplaatsen Zundert, Etten, Tilburg, Nuenen en het NbM. Dit samenwerkingsverband is deze zomer officieel van start gegaan met het voorbereiden van concrete projecten, zoals een website, educatieve routes en gezamenlijk activiteiten. Maar laat ik terugkeren naar Klinkhamer en Van Gogh.


Vincent van Gogh ging in 1883 bij zijn ouders in Nuenen bij Eindhoven wonen. Zijn bedoeling was om schilder van het boerenleven te worden. Zoals bij eerdere beslissingen in zijn leven, was ook Van Goghs keuze voor het boerenschilderen radicaal. Hij gaf er zich met volle overtuiging aan over en kende weinig twijfel. Hij dacht aan bijna niets anders meer en bracht lange avonden bij de wevers en de boeren door, tenzij hij aan het tekenen was. Hij wilde een boer zo kunnen schilderen dat je kon merken dat hij Zola’s boerenroman La Terre had gelezen. Maar de identificatie ging verder. De hele dag werken op een stuk brood, roken en een glas drinken en toch de sterren en de oneindige hemel voelen, dat was het leven van de boeren en dat wilde hij ook voor zichzelf. In een latere brief aan zijn moeder schreef hij dat hij er nog steeds min of meer uitzag als een boer uit Zundert. En hij verbeeldde zich soms net zo te voelen en te denken als de boeren. ‘Enfin’, schreef hij, ‘ik ploeg op mijn doeken zoals zij op hun akkers ’ ... en even later ... ‘Ik zal mijn hand aan mijn ploeg houden en mijn voor doortrekken’. Dit soort uitspraken schoten me te binnen bij het zien van de winterse akker van Han Klinkhamer.



Dat wintergezicht bleek er één te zijn van een hele reeks doeken van modderige of bevroren geploegde grond in het vale winterlicht, met steeds weer een andere structuur van lichte en donkere partijen. De sporen van tractoren laten op het land een grof patroon achter. Het is het landschap van Klinkhamers woonplaats Demen, bij Ravenstein en het eerste wat hij tegenkomt wanneer hij zijn deur uitstapt. Dat effect van omgewoelde grond bereikt hij door – net als Van Gogh – in de verf zelf ‘te ploegen’, zoals hij zijn werkwijze in een radio-interview omschreef. Hij brengt dikke
lagen verf aan, schraapt weer weg, snijdt en krast erin, en bewerkt de materie alsof het grond is, boerengrond.


Wat zou Van Gogh deze geschilderde akkers mooi gevonden hebben! Evenals Klinkhamer vond hij de Brabantse natuur erg opwekkend, juist in de winter wanneer de contrasten sterk zijn en het grillig netwerk van stammen, takken, stengels en twijgen erom vragen getekend te worden. Van Gogh maakte er schitterende pentekeningen van met zijn kenmerkende patronen van gearceerde lijnen. Die voorliefde voor het grafische in de natuur is ook een sterke karakteristiek in het werk van Klinkhamer. Ook hij is gek op het winterlandschap met zijn sobere kleuren en de belofte die het kale land inhoudt van de naderende lente. Hij legt het niet alleen vast in verf op doek maar ook op papier. Ook in het werk op papier wordt veel gekrast en gesneden en gaan de opstaande randen, de putten en de nieuwe huid meespelen in de uitdrukking van de natuur in de tekening.


Wanneer de horizon uit het beeld verdwijnt en de natuur in close-up het vertrekpunt is, balanceert het werk van Klinkhamer tussen herkenbaarheid en abstractie. Maar er blijft steeds een referentie aan de natuur, via het ritme van takken, bladeren of verwaaide grassen. Het resultaat is een vertaling van Klinkhamers’ observaties en herinneringen. Dus geen landschap met torens of boerderijen die het beeld anekdotisch maken. Het gaat er bij Han Klinkhamer om de natuur van binnenuit te ervaren en zo weer te geven, dat er voor de kijker voldoende ruimte overblijft voor zijn eigen gewaarwording. Het schilderij moet – als het goed gelukt is - voor veel meer staan dan op een gangbaar landschapsbeeld te zien is.


Johan Parmentier – specialist in steensculptuur - zegt eigenlijk iets vergelijkbaars: ‘Binnen structuren die een zekere eenvoud oproepen, probeer ik de volheid, chaos en complexiteit van het leven te vatten.’ Ook hij tekent intensief: observaties uit de natuur, vormen, contourlijnen en kleurgradaties die hem treffen legt hij vast in potlood, houtskool en olieverf. De structuren en verhoudingen die bij dat tekenwerk naar boven komen bezinken in zijn geheugen en wellen weer op als hij de stenen uitkiest voor zijn beeldhouwwerk. En ook het landschappelijke element is iets wat onbewust werkzaam is bij Parmentier. Hij vertelt dat wanneer je in de steengroeven werkt, je zoveel landschappelijke elementen ervaart, dat die onvermijdelijk een rol gaan spelen in je werk. Je probeert de natuur in die steen te intensiveren door bepaalde ingrepen te doen en andere niet.
Wat is er verder eigen aan Parmentiers omgang met de steen?


• hij gaat uit van een aantal vage ideeën over wat hij ruimtelijk denkt te kunnen realiseren,
• dan zoekt hij in de steengroeven totdat hij steenvormen vindt waarmee hij aan de slag kan,
• daarna wordt de steen gespleten en komt het inwendige aan het licht,
• vervolgens bewerkt hij de stenen met beitel en hamer op een geometrische manier om zoveel mogelijk facetten aan bod te laten komen,
• en tenslotte rangschikt hij ze zodanig dat het geheel meer is dan de afzonderlijke stenen.


In deze presentatie concentreert Parmentier zich op gips en brons, omdat zijn stenen beelden staan opgesteld in het Centrum voor ruimtelijke kunst in Lokeren. Gips of klei gebruikt Parmentier om het definitieve ontwerp voor zijn stenen te maken, die hij dan al in een bepaalde verhouding heeft gespleten en gekliefd. Met studies in gips kan hij sneller een en ander uitproberen, voordat de stenen hun definitieve vorm krijgen. Zijn bronzen beelden zijn een neerslag van zijn tekenwerk. In tegenstelling tot de stenen sculpturen die uit meerdere elementen zijn samengesteld, staan de bronzen werken op zich. Net zoals hij bij een tekening tot een oplossing op één blad komt, komt hij bij brons tot een oplossing binnen één volume.


Bij beide kunstenaars van deze tentoonstelling gaat het om een mooie, bescheiden vorm van kunst. Maar niet om betekenisloze schoonheid: bij Klinkhamer verwijst schoonheid naar de levende natuur van zijn woonomgeving, bij Parmentier verwijst schoonheid naar de geologische structuur van de dode natuur. Of een kunstenaar geslaagd is in het overstijgen van de materie - de ultieme wens van beiden - is uiteindelijk ter beoordeling van de beschouwer.


Ik wens u veel genoegen toe bij de bezichtiging van Sporen in de tijd.
(met dank aan Maureen Trappeniers)

DOWNLOAD
Michael de Kok (1958 Hilvarenbeek) in Tilburg door Jetteke Bolten-Rempt opening tentoonstelling Studio van Dusseldorp, 23 mei 2010

Tijdens ons gesprek zegt Michaël de zin waarmee hij zelf precies formuleert wat er in zijn werk gebeurt:

" Tijdens het schilderproces is er een moment waarop het geschilderde beeld het beeld van de herinnering verdringt; het reële van de herinnering maakt plaats voor de suggestie van het geschilderde."

Dat is de kern van het proces.

We spraken onlangs weer met elkaar, hier in Tilburg in zijn atelier in het voormalige kloosterziekenhuis Carré. (Zijn moeder was daar nog verpleegd, zei hij terloops). Hij beaamde mijn opmerking dat het goed gaat met het artistieke klimaat in Tilburg – afgezien natuurlijk van De Pont en het Textielmuseum - goede kunstenaars, interessante galeries en spannende initiatieven van jonge maar ook oudere kunstenaars. En dat al ondanks het recente gedoe rond de burgemeester en de gemeentelijke politiek …

We stelden vast dat we elkaar al 26 jaar kenden: op de Rijksakademie in Amsterdam begon ik in 1984 als docent kunstgeschiedenis en kunstbeschouwing en Michaël was in 1983 begonnen aan een werkperiode daar. De Rijksakademie werd toen net gereorganiseerd van het zeer traditionele, nog 19de-eeuwse kunstacademiemodel in een postacademiaal instituut met deelnemers. De begeleiders bleven wel kroondocent, maar werden niet meer ‘professor’ genoemd!

Het was een turbulente periode voor de jonge kunstenaar die nog bij Paul Hugo ten Hope begon. Hij herinnert zich veel goeds van de veel te jong gestorven Jaap Hillenius die daar ook professor was. Met de komst van Ger Lataster als hoofd afdeling schilderen nam hij ook weer graag afscheid van het Amsterdamse instituut. Met het expressionisme van Lataster had Michaël immers niets. Het was voor hem een stoorzender. (Wel maakte hij daar een mooie tentoonstelling tezamen met beelden van Marc Koreman die nu in Breda woont en werkt. Het nog in zwart-wit gedrukte boekje is het bewijs.)

Veeleer Henk Visch was een belangrijke inspiratiebron, wat ook duidelijk te zien is in zijn werk uit die jaren rond 1990. Gestileerde figuren van hout bevestigde Michaël vóór het doek of paneel die hij wel ‘mee schildert’. Zo maakt de ruimte voor het schilderij fysiek deel uit van het beeld. Zo ontstaat een wel tastbaar maar niet realistisch beeld; eerder dromerig en enigszins surrealistisch, ook toen al. Veel van het werk uit die vroege periode heeft hij later hergebruikt als ondergrond van nieuwe werken. Overgeschilderd dus. Soms is dat wel erg jammer.

Vanaf het begin zoekt Michaël de Kok naar een beeld tussen figuratie en abstractie. Hij is net een kunstenaarsgeneratie jonger dan de fundamentele schilders die vooral het gedrag van handschrift en verf ‘onderzochten’. Voorstellingsloos zijn die werken als regel. Michaël de Kok uit Tilburg/Hilvarenbeek , zoon van de begaafde schilder Fons de Kok – die overigens koos voor een carrière als docent aan de academie alhier en nooit wilde exposeren – Michaël de Kok wilde meer. Hij zocht een vorm tussen abstractie en figuratie. Die zoektocht ondernam hij - na de talloze invloeden aan de Rijksacademie - vanuit zijn landelijk gelegen atelier in Hilvarenbeek, alleen en in stilte. En dat merk je als je zijn oeuvre overziet. Hij zoekt naar het beeld tussen de waarneming – dat wat hij ziet - en de fantasie of verbeelding – dat wat hij schildert… Er tussenin zit de herinnering.

Het landschap is en blijft een belangrijk thema in zijn oeuvre; het landschap van ver - kan ook uit de krant zijn! - , van dichtbij of vanuit het raam gezien, of een combinatie van die drie. Van de portretten van vrienden en familie die ik gezien heb, blijft dat van zijn zoontje van toen zo’n 5 jaar op mijn netvlies hangen. Ook een enkel stilleven schildert hij. Indrukwekkend lijkt de mansgrote makreel, eerder een portret van het prachtig gekleurde dier, vertikaal ten voeten uit in het midden van het grote doek… helaas overgeschilderd.

Die zoektocht naar een beeld tussen abstractie en figuratie kan je volgen in zijn fotodocumentatie, vanaf 1990 ongeveer. Het patroon van de makreel, het patroon van het Perzisch tapijt als achtergrond bij het portret van zijn vrouw: abstractie en figuratie. Opvallend zijn de werken met de twee afgesneden berkenboomstammen, die het horizontale doek verticaal in drie bijna gelijke delen verdelen. Herkenbaar als boom aan de bast en toch zo abstract mogelijk. Zijn handschrift lijkt dan stug, de kleur licht en poëtisch.

En dan is er 1997. Ineens laat Michaël de Kok zijn penseelstreek vloeien, laat hij zijn virtuositeit als schilder toe. Wellicht was het de tentoonstelling van Giorgio Morandi in dat jaar die hem daartoe de vrijheid gaf. U weet wel, de schilder van eindeloze reeksen stillevens van potjes en flesjes. Op de grens van abstractie en figuratie…
Na 1997 laat Michaël de Kok zijn schilderhandschrift vrij en concentreert zich op wat hij nadien ‘nabeelden’ noemt. Nabeelden zijn de beelden die zo pregnant zijn dat je ze, na de feitelijke waarneming ervan, met gesloten ogen toch nog ziet in het intieme duister van je eigen ogen. Maar dan in negatief. Essentieel voor het nabeeld is de intensiteit van het licht en daarmee de kleur van de waarneming. Iedereen kan zo’n nabeeld zien; erger nog, sedert Michaëls geschilderde nabeelden amuseer ik mij dikwijls door met gesloten ogen te kijken naar de nabeelden die verschijnen als je een sterk contrastrijk beeld hebt waargenomen…

Het was Bauhauskunstenaar Josef Albers (1888 – 1976) die als eerste dit optische effect zichtbaar maakte met zijn abstract-geometrische beeldtaal. Dat deed hij in kleurrijke reeksen vierkanten in vierkant: je ziet immers in het nabeeld de complementaire kleur van de oorspronkelijk waargenomen tint.
Ooit studeerde ik af op de scriptie ‘Over de veranderende functie van kleur in de 20ste-eeuwse kunst’. Toen al werd ik door de optische effecten van kleur en de in beeld gebrachte theorieën van Albers geboeid. Sedertdien is mijn visuele ervaring verrijkt met het zien met gesloten ogen.

Hoe verrassend waren voor mij de door Michaël de Kok geschilderde nabeelden van landschappen. In die landschapsbeelden verenigt hij optische wetmatigheden en kunsttheorieën uit de abstracte kunst uit het interbellum met de zo eigentijdse behoefte aan voorstellingen, geschilderde beelden met betekenis. Zijn nieuwe verbeelding van het landschap was voor mij reden om enkele werken op te nemen in de collectie van het Leidse stedelijk museum De Lakenhal waarin het landschap een groene draad vormt.

De ‘ontdekking’ van het landschappelijk nabeeld door Michaël de Kok is niet alleen een vondst en van voorbijgaande aard. Dat blijkt wel uit de tentoonstelling hier. De Kok weet telkens weer de beelden die hem, na waarneming, in de herinnering en op het netvlies blijven hangen zó gestalte te geven dat ze een eigen leven en bestaansrecht hebben. En dat komt door zijn schilderkunst.

En dan zijn fameuze zin:

" Tijdens het schilderproces is er een moment waarop het geschilderde beeld het beeld van de herinnering verdringt; het reële van de herinnering maakt plaats voor de suggestie van het geschilderde."

En dat is nu juist de kunst ervan….

Drs. Jetteke Bolten-Rempt
DOWNLOAD
Opening Paul van Dongen, Studio van Dusseldorp,
21 maart 2010


Paul, als er één verhaal is dat op jouw werk van toepassing is – dan is het dat van Adam en Eva die zich, als ze beseffen dat ze de grote afspraak die ze gemaakt hebben, niet zijn nagekomen, plotseling naakt weten. Tot op dat moment waren ze paradijselijk geweest (tegenwoordig zeggen we liever: natuurlijk), dat wil zeggen: met helemaal geen kleren aan, maar dat hadden ze, net als kleine kinderen aan het strand, niet gemerkt. Ze waren, zoals wij dat noemen, bloot geweest, niet naakt. Maar nu zij beseffen dat ze helemaal zelf, door eigen toedoen, brekers zijn van een belofte, nu voelen ze zich plotseling naakt.
Het is algemeen bekend: de geschiedenis van de mensheid is ook de geschiedenis van haar naaktheid, van de schaamte, van het beschermen van het lichaam tegen blikken. We leven in een tijd waarin het lijkt alsof we geen taboe meer kennen rond het menselijk lichaam – en toch lijken we er banger voor te zijn dan ooit, en schenden, mutileren, vernederen mensen het lichaam openlijk – soms denk je wel eens: openlijker dan ooit in de geschiedenis.
Paul, jouw werk staat middenin de beeldenvloed van lichamen waar ieder mens mee te stellen heeft. Het wil er een reactie op zijn. Dat realiseerde ik me toen ik twee maanden geleden een stuk schreef ter inleiding van een boek over het Mannelijk Lichaam dat Arie Boomsma en Stephan Sanders hebben gemaakt. Dat boek en dat essay van me moeten nog verschijnen – maar ik wil je graag voorlezen hoe ik jou en je werk daarin heb verwerkt.
‘Laatst sprak ik etser en aquarellist Paul van Dongen, wiens verbluffende kunst uit lichamen bestaat. Hij is een tentoonstelling aan het voorbereiden met alleen etsen van mannenlichamen en aquarellen van vrouwenlichamen. De etsen zijn letterlijk manshoog, ze worden gedrukt op een pers ter grootte van een achtertuintje, op muurwijde vellen papier. De lichamen zijn steeds naakt, en steeds is Van Dongens lichaam het model. Ook op één van zijn laatste dingen zijn zes mannen te zien, zes om ontferming smekende, handenwringende, hun hoofd in schaamte of afgrijzen afwendende figuren die op een onnavolgbare wijze op elkaars schouders gezeten zijn, waardoor er een soort vlechtwerk van ontredderde poses ontstaat. En alle zes de mannen hebben hetzelfde lichaam: dat van Paul van Dongen. Dat ik overigens nog nooit anders dan geëtst heb gezien, hij is een uitgesproken gekleed mens.
De kunstenaar vond het belangrijk dat ik de ets ‘op de hand’ bekeek, dat wil zeggen: van dicht bij. Het vel lag op de vloer van de woonkamer, en wij hurkten en knielden langszij. Het ding mag dan twee meter hoog zijn, een ets is een ets, dwz: opgebouwd uit dezelfde haarfijne streepjes als waarmee een Gustav Doré-illustratie van Dantes Hel is gemaakt. Ieder streepje is even dun, net zoals bij kantwerk de zijden draad altijd even dun is.
Hij had er drie maanden over gedaan, streepje voor streepje had hij lichaamsdeel uit lichaamsdeel laten ontstaan, voetbeentje voor voetbeentje, knieschijf voor knieschijf, testikel voor testikel, biceps voor biceps, wenkbrauw voor wenkbrauw...
In den Beginne was een krasje.
Ik keek letterlijk mijn ogen uit. Maar ik had in het geheel niet de sensatie naar Paul te kijken, terwijl ik hem, als ik even afstand nam om de zes mannen in het totaal van hun compositie te zien, toch echt herkende. In alle zes.
Wat was dit voor kijken?
Paul zei dat hij beslist niet wilde opscheppen, maar hij had, begrijp me niet verkeerd, het gevoel dat hem, op mijn niveau natuurlijk, iets aan het lukken was wat hij bij Michelangelo vaak had gezien: menselijke figuren die, vóór ze geschilderd worden, al gebeeldhouwd lijkten te zijn. Of geboetseerd.
‘Het lichaam moet mannelijk zijn’ zei hij, terwijl hij wees naar één van de minutieuze penissen, waarvan hij zei dat hij de plooitjes rond de eikel met een loep had geëtst, vijf jaar geleden kon hij dat nog met het blote oog, ‘maar ik probeer de pose vrouwelijk te laten zijn’.
De ets heet ‘Deemoed’, de figuren drukken een onmiskenbare onderworpenheid uit – alsof ze door eigen toedoen in ontreddering verkeren. Ze wenden zich af, van een overmacht, alsof ze liever niet gezien werden, en tegelijkertijd lijken ze zich tot die overmacht te richten.
‘Haïti’, zei ik – want het waren de dagen dat de kranten en de tv-schermen gevuld waren met dode lichamen en wanhopige poses.
En ik vroeg me ook af of hij met een ets als deze op zijn manier de geschiedenis van de naaktheid becommentariëert – of hij met zijn streepjes-evenbeeld niet eigenlijk Adam ongedaan probeert te denken, en hem zo naakt hij kan richting Oordeel dirigeert.
Soms drukt een kunstwerk precies dat uit wat je in de werkelijkheid nooit zult kunnen fotograferen of filmen. Mensen die hun aangezicht verbergen achter wringende handen. Je krijgt dan een pose te zien – aangenomen door een naakt lichaam.
Het trof me intussen dat hij precies dat wat Deemoed zo sterk en krachtig maakt ‘vrouwelijk’ had genoemd.
En ik dacht: hij heeft gelijk, het beeld is krachtig omdat het zwakheid uitdrukt. Als de tegenstelling ‘mannelijk’ ‘vrouwelijk’ zin heeft, dan alleen wanneer we naar het vrouwelijke mogen kijken als naar iets dat zich voor onze blik verbergt. Het wil niet naakt en onbeschermd zijn. Dat Paul van Dongen dit aartsvrouwelijke uitdrukt met zijn eigen, zesvoudige, mannelijke lichaam, maakt zijn kunst mannelijk. Want dat is dan ‘het mannelijke’ (waar vanzelfsprekend ook de vrouw die creëert over beschikt) van de ets: niets, maar dan ook niets, blijft verborgen voor Van Dongens blik.’
Paul, bij mijn weten heb jij vrouwenlichamen nooit geëtst. Het is alsof je de brute techniek van metaal, stalen naald, bijtend zuur, niet wil of kunt loslaten op het vrouwenlichaam – alsof jij haar dáár voor wil behoeden.
Je vrouwenfiguren zijn gewaterverfd. Dat wil zeggen: terwijl je kijkt probeer je haar in één keer, liefst in één beweging op papier te krijgen. En daarna droogt ze uit zich zelf op.
Jouw werk speelt zich af in de spanning tussen ets en aquarel. Tussen griffen en strijken. Tussen anatomische blik en je ogen neerslaan. Want hoe goed jij ook kijkt (terzijde: een portretschilder, een vriendin van me, zegt van jouw etsen: hij ziet altijd meer dan je denkt dat er te zien is, ze vindt het eigenlijk griezelig) – hoe goed je ook kijkt, op je aquarellen is het alsof je op een bepaalde manier ook wegkijkt, zoals dat nu eenmaal gaat als iemand onbeschermd bloot voor je staat. En weer gaat het om de kracht van de weerloosheid. Weer is het alsof je van naakt weer bloot wil maken, alsof je iets herstelt. Heelt. Verzoent.
Hoe jij je, met al je techniek, je vakmanschap, je bijna genadeloze anatomische blik die dwars door huid en oppervlakte heen kijkt, toch ondergeschikt probeert te maken aan wat je wil, of moet zeggen – hoe je je zelf wegcijfert, tot instrument maakt – een mysticus zou zeggen: hoe je je zelf ontledigt -, enfin, hoe je je klein maakt om de werkelijkheid, het geschapene, te dienen met je ogen: het is een groot voorrecht om dat mee te mogen maken. En het is heerlijk om de resultaten te zien. Ik ben er trots op dat ik mag zeggen: hierbij is deze tentoonstelling geopend.

Willem Jan Otten.

DOWNLOAD

DOWNLOAD
door Gerrit van den Hoven

Tilburg- De Tilburgse school mag dan een tijdje geleden officieel zijn opgeheven, in de praktijk is er nog steeds sprake van een groep deels Tilburgse kunstenaars die, werkend vanuit dezelfde uitgangspunten, een 'school'vormen. Bij Studio van Dusseldorp is fraai zichtbaar gemaakt hoe die onderlinge verbanden liggen.
'In miniatuur' is een expositie die is samengesteld door Marc Mulders, de Tilburgse kunstenaar die nu in Oostelbeers woont. Mulders was altijd al de drijvende kracht achter de Tilburgse School. Feitelijk is de groep nog steeds intact. Paul van Dongen, Reinoud van Vught, Ronald Zuurmond en Mulders zelf zijn nog steeds van de partij. Slechts Guido Geelen is afgehaakt.
Daarvoor in de plaats heeft Mulders andere kunstenaars uitgenodigd die toch zomaar in de 'school' zouden passen. De Tilburgse School was een groep gelijkgestemde vrienden die hun samenwerking losjes baseerden op gedeelde aandacht voor ambachtelijke technieken en voor de natuur. Er werd samengewerkt op basis van thema's en motieven, maar de eigenheid van de individuele kunstenaars bleef centraal staan.
Op 'In miniatuur' is dat niet anders. Vooral met Claudy Jongstra en Bram Hermens heeft de groep er een paar sterke krachten bij. Jongstra werkte eerder samen met Mulders, onder meer in 'Mapping out Paradise" in De Pont. De gerenommeerde viltkunstenares toont bij Van Dusseldorp een prachtig doek waarop ze een tak met een Japanse bloem maakte. Dat werk sluit naadloos aan bij dat van Paul van Dongen die fraaie kleuretsen laat zien van onder meer bloeiende magnolia's.
Met het werk van Bram Hermens is de lijn naar de 'school' wat moeilijker te ontdekken. Hermens is een gepassioneerd tekenaar die zich laat meesleuren door zijn fantasie. Zijn tekeningen van woeste strijders uit Centraal-Aziatische landen die stuiten op westerse militairen, zijn actueel maar refereren ook aan klassiek tekenwerk uit de renaissance en barok. Hermens kan met wat duwen en trekken in de Tilburgse School worden geperst, omdat hij net als Mulders put uit de beeldcultuur van twintig eeuwen christendom.
Caren van Herwaarden, geboren in 1961 in Tilburg, is vertegenwoordigd met een paar ruimtelijke tekeningen. Ze is wat moeilijker in te passen. De vierde 'nieuweling' is George Meertens. De overeenkomsten van zijn werk met dat van Mulders zijn niet te missen. Maar Meertens mist de laconieke klasse van Mulders waardoor zijn werk toch een soort 'Mulders-light' wordt. Resteren de autochtonen zelf die- zoals vrijwel altijd- sterk werk laten zien. Met name Reinoud van Vught lijkt aan een heel goede periode bezig. Een van de getoonde werken is ook aangekocht door De Pont.
DOWNLOAD

DOWNLOAD
Claudy Jongstra krijgt Cultuurfondsprijs voor Toegepaste Kunst en Bouwkunst

Amsterdam, 15 september 2008. De Prins Bernhard Cultuurfonds Prijs voor Toegepaste Kunst en Bouwkunst 2008 is toegekend aan stofontwerper Claudy Jongstra. De prijs bedraagt € 50.000 en wordt 25 november uitgereikt in het Muziekgebouw aan 't IJ in Amsterdam.

Claudy Jongstra (Roermond, 1963) uit Spannum (Fr.) studeerde cum laude af aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht, richting modevormgeving. Zij ontwerpt stoffen voor bekende internationale modeontwerpers als de Engels-Spaanse John Galliano, de Amerikaanse Donna Karan, de Engels-Iranese Eskandar Nabavi en de Franse Christian Lacroix. Met de Nederlandse modeontwerper Alexander van Slobbe (die in 2003 deze Cultuurfondsprijs kreeg) werkt zij geregeld samen.

Als stofontwerper neemt Claudy Jongstra in Nederland een unieke plaats in. Zij is gefascineerd door vilt en houdt zich al bijna vijftien jaar bezig met de verwerking van vervilte wol, die zij met andere materialen verrijkt en kleur geeft. Zo heeft Claudy Jongstra o.a. de wandtapijten en wandinstallaties ontworpen voor het Catshuis, de Nederlandse ambassade in Berlijn, het huis voor Cultuur en Bestuur te Nijverdal en onlangs de entree van de Openbare Bibliotheek in Amsterdam. Daarbij werkt zij nauw samen met architecten als Jo Coenen, en Claus en Kaan Architecten. De eeuwenoude, traditionele wol is op deze wijze weer helemaal van deze tijd geworden. Jongstra's interesse in wol en kleur gaat zo ver dat zij voor eigen gebruik beschikt over een kudde van 200 Drentse heideschapen en haar eigen plantaardige ververij is begonnen.

Claudy Jongstra werd eerder onderscheiden met de Materiaalfondsprijs voor innovatief materiaalgebruik (1995), de Aanmoedigingsprijs Industrieel Ontwerp (2000), de Vredeman de Vries Prijs voor vormgeving en de Amsterdamprijs voor de Kunsten 2005.

De jury van de Prijs voor Toegepaste Kunst en Bouwkunst 2008 prijst de volstrekt onafhankelijke, autonome koers die Jongstra volgt, zonder ook maar enige concessie te doen aan haar opdrachtgevers. De jury bestond uit Titus Eliëns (voorzitter), Bernard Hulsman en Timo de Rijk.



Persbericht
26-08- ’08

Marc Mulders & Claudy Jongstra
Stromen
7 september – 19 oktober 2008


Studio Van Dusseldorp presenteert de tentoonstelling ‘Stromen’ van Marc Mulders (1958) en Claudy Jongstra (1963).
Marc Mulders geniet al jaren bekendheid met expressionistische olieverfschilderijen waarin de schoonheid van de natuur hand in hand gaat met de herontdekking van een uitgesproken, katholieke beeldtaal. De laatste jaren legt hij zich naast schilderijen toe op glas-in-loodramen, waarin ook de actualiteit van na 9/11 is doorgedrongen, met als hoogtepunten het herdenkingsraam in de Nieuwe Kerk in Amsterdam ter gelegenheid van het 25-jarig ambtsjubileum van Koningin Beatrix (2005) en het Laatste Oordeel voor de Sint-Jan Kathedraal in ’s-Hertogenbosch (2007).
Claudy Jongstra is een van ’s werelds belangrijkste viltkunstenaars. Eind jaren negentig werden haar viltontwerpen gebruikt voor de kostuums van de film Star Wars. Sindsdien horen haar tapijten, kledingstukken, gordijnen en meubels tot de top van de Nederlandse ontwerpwereld. Haar monumentale, architectonische viltinstallaties vonden hun weg naar de Openbare Bibliotheek in Amsterdam, het Catshuis in Den Haag en het Huis voor Cultuur en Bestuur in Nijverdal.

Tegelijkertijd met het Gesamtkunstwerk 'Mapping out Paradise', een installatie van vilt en gebrandschilderd glas in het De Pont, Museum voor hedendaagse kunst in Tilburg, toont Studio Van Dusseldorp nu een andere samenwerking. Voortbordurend op hun project voor de Nederlandse ambassade te Berlijn van architect Remco Koolhaas zijn in het vilt in dieren geaquarelleerd.

Daarnaast worden Jongstra’s viltcreaties naast de olieverfschilderijen van Mulders gepresenteerd. Het vilt, met Claudy’s handen gedirigeerd, gekneed en omgetoverd tot een sensueel stoffelijk schilderij, tezamen met de in olieverf georkestreerde en in aquarelverf tevoorschijn getoverde kikkers en vlinders tovert de galerieruimte om tot een lusthof.



De tentoonstelling is te bezichtigen tot 19 oktober.


Noot voor de redactie
Informatie: anneke@studiovandusseldorp.nl
Zie ook: www.marcmulders.com en www.claudyjongstra.com
DE PONT museum voor hedendaagse kunst Tilburg.
5 juli t/m 16 november 2008


Marc Mulders nodigde Claudy Jongstra uit om samen een Gesamtkunstwerk te maken. Uit hun intense samenwerking is Mapping out Paradise ontstaan, een zaalvullende installatie waarin gebrandschilderd glas, draperieen van vederlicht vilt en grote fotocollages visueel en inhoudelijk een verbond aangaan.


Brabants Dagblad - door Gerrit van den Hoven. donderdag 12 juni 2008


Een grote liefde voor kunst is de rode draad in het leven van de fotograaf Wil van Dusseldorp. Een doorsnee huis-tuin-en-keuken-fotograaf is de Tilburger daarom nooit geworden. Hij keek altijd net iets langer naar de compositie en naar het licht dan zijn collega's.
"Ja, ik was daardoor wel wat duurder dan andere fotografen, maar daarvoor leverde ik ook kwaliteit", zegt Van Dusseldorp. Vandaag draagt de inmiddels 71-jarige fotograaf zijn immense archief over aan het Regionaal Archief. "Als ik vandaag of morgen omval, zit Anneke, mijn vrouw, ermee. "

Ruim 100.000 negatieven draagt hij over. Met opnames die hij de laatste 40 jaar in en rond Tilburg maakte. Zijn portretten en huwelijksreportages, vooral gemaakt in de begintijd, heeft hij al eerder weggedaan aan een bedrijf dat het zilver eruit haalt.

Wil van Dusseldorp gaf al dan niet in opdracht een beeld van de bedrijvigheid en opbloei van de Tilburgse industrie. Hij fotografeerde veel voor metaalverwerkende bedrijven. Ook de ondergang van de Tilburgse textielindustrie werd door hem vastgelegd. "Toen het slechter begon te gaan, vestigden veel bedrijven hun hoop op Frankrijk. Verschillende firma's hebben me toen gevraagd om hun bedrijf te fotograferen. Daar maakte ze informatiepakketten van. Maar ja, het was al te laat."

Van Dusseldorp, geboren in 1936 in Sumatra, kwam in 1940 naar Nederland. Hij groeide op in Moer- gestel. Tijdens tekenlessen op school, waarin hij heel precies voorwerpen moest natekenen, ontdekte hij de fotocamera. Daarmee ging dat heel wat sneller. Met aardbeien plukken, verdiende hij het geld voor zijn eerste fotocamera, een Agfa Silette van 150 gulden. Zijn opleiding volgde hij in Duitsland op de Staatliche Hohere Fachschule Keulen. Wat later, halverwege de jaren zestig, begon hij aan de Veldhovenring zijn eigen fotozaak. Je kon er fotorolletjes kopen, pasfoto's laten maken en rolletjes laten afdrukken. Maar ook daarin onderscheidde Van Dusseldorp zich. " Voor portretten trok ik altijd veel tijd uit. Een donkere achtergrond met veel strijklicht, dat was mijn handelsmerk."

Hij maakte ook langzaam naam als reportagefotograaf. Het Nieuwsblad van het Zuiden gaf hem in 1967 de eerste opdracht; hij fotografeerde de nieuwbouw aan de Spoorlaan.

In 1969 kocht Van Dusseldorp het pand aan het Wilhelminapark waar hij nu nog altijd woont. Het was een breekpunt in zijn loopbaan. Van Dusseldorp gaf de winkel eraan en ging zich toeleggen op bedrijfs- en architectuurfotografie. Al bleven de huwelijksreportages, gefotografeerd in samenwerking met Louis van der Meyden, zakelijk gezien belangrijk. Van Dusseldorp opende het pand aan het park met een expositie van kunstenaar Nico Molenkamp. Molenkamp liet schilderijen zien, Van Dusseldorp toonde foto's over het werk en het gezin van Molenkamp.

Maar naast een kunstzinnige kijk op zijn fotografie, had Van Dusseldorp een grote belangstelling voor kunst. In 1970 werkte hij mee aan de opstelling van een zwartboek omdat er op het gebied van de beeldende kunst niets gebeurde in Tilburg.

Hij was ook gedurende twaalf jaar lid van de commissie die adviseerde over de BKR, een regeling voor beeldend kunstenaars. Hij fotografeerde 212 kunstwerken in de openbare ruimte voor het boek 'Kunst Onderweg' en leverde de foto's voor twee boeken over de universiteit van Tilburg.

Een kleine tien jaar geleden ging het roer definitief om. Met Anneke begon hij de galerie. De studio werd een expositieruimte. Het had, zegt Van Dusseldorp, ook te maken met het gebrek aan een opvolger. "We hadden lang het idee dat onze dochter Simone dat zou willen. Ze fotografeerde en filmde. Maar die heeft toch teveel kunstenaarsbloed in zich en is uiteindelijk filmmaakster geworden."

- Het fotoarchief van Van Dusseldorp wordt vanavond officieel overgedragen aan het Regionaal Archief Tilburg
VOORJAARSEXPO 'TILBURGSE SCHOOL-PLUS' BRABANTS DAGBLAD 22-5-08


Werk van 'Tilburgse school' is te zien in Studio Van Dusseldorp.
door Raquel Wanrooij



TILBURG - De Tilburgse kunstenaar Marc Mulders (1958) heeft samen met het galeriehouderechtpaar Anneke en Wil van Dusseldorp een bijzondere voorjaarsexpositie samengesteld. In Studio Van Dusseldorp aan het Wilhelminapark, geeft Mulders samen met vijf andere kunstenaars een visie op een heel klassiek thema: het panorama. Met drie van de betrokken exposanten heeft Mulders na zijn studie
aan de Academie voor Beeldende kunsten St. Joost in Breda, de inmiddels ontbonden, 'Tilburgse school' opgericht. Het gaat om Reinoud van Vught (1960), Paul van Dongen (1958) en Ronald Zuurmond (1964). Voor deze expositie werd deze formatie aangevuld met Marc' s studiegenoot George Meertens (1957) en zijn oud-docent Werner Moonen (1940). De eyecatcher en het onbetwiste middelpunt van de expositie is een landschap van Mulders. Gelijk aan het doel van deze groepstentoonstelling lijkt het in dit schilderij om een heftige explosie te gaan. Vanuit de talloze flarden die uit deze oerknal omhoogschieten zijn in figuurlijke zin nieuwe verrassende visies ontstaan over de invulling van een panorama. Een panorama waarin, overeenkomstig aan Mulders gedachtegoed, een diepere religieuze boodschap beslist niet kan en mag ontbreken. Het kan daarbij gaan om het verborgen goddelijke element in de kracht van de natuur. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de weelderig voortwoekerende mos en schimmelkolonies in zalvend zachte kleuren van Reinoud van Vught. Of in de met spirituele glans overgoten sfeervolle landschappelijke impressies van George Meertens.
Maar het bovenmenselijke is ook aanwezig in Mulders eigen bloemstillevens vol geraffineerde kleurnuances. Het is ook te zien in de in mysterieuze duisternis gehulde landschappen van Ronald Zuurmond waarbij de vele verflagen en diepe verfkraters de ondoorgrondelijke eigenschappen van de schepping weerspiegelen. De nauwkeurig uitgewerkte tekeningen van Paul van Dongen bevatten daarentegen letterlijk religieuze symbolen zoals guirlandes van schedels, dansende distels en belangrijke taferelen uit het leven van Christus. Het meest zwaarmoedig komt het Christusverhaal echter naar voren in de gravures van Werner Moonen. Zijn vertolking van de piëta en de kruisiging zijn diep tragisch. Met enorm veel emotie heeft hij de pijn van Christus en Maria ingekerfd in de gravureplaat. De afdruk laat een verfijnde tekening zien op een getaande ondergrond. Het heeft zelfs iets weg van een grottekening en zorgt daardoor voor een onuitwisbare indruk.
DOWNLOAD
Galerie
Nieuws
Route
Nieuwsbrief
Contact
Links
Exposities
Kunsenaars